Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·huw·de

Werkwoord

vervoeging van
behuwen

behuwde

  1. enkelvoud verleden tijd van behuwen
    • Ik behuwde. 
    • Jij behuwde. 
    • Hij, zij, het behuwde. 

Bijvoeglijk naamwoord

behuwde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van behuwd

Gangbaarheid