Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·huis·de

Bijvoeglijk naamwoord

behuisde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van behuisd

Werkwoord

vervoeging van
behuizen

behuisde

  1. enkelvoud verleden tijd van behuizen
    • Ik behuisde. 
    • Jij behuisde. 
    • Hij, zij, het behuisde. 
  2. verbogen vorm van behuisd, voltooid deelwoord van behuizen