• be·gun·stig
vervoeging van
begunstigen

begunstig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van begunstigen
    • Ik begunstig. 
  2. gebiedende wijs van begunstigen
    • Begunstig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van begunstigen
    • Begunstig je?