Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·grenst

Werkwoord

vervoeging van
begrenzen

begrenst

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van begrenzen
    • Jij begrenst. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van begrenzen
    • Hij begrenst. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van begrenzen
    • Begrenst!