• be·floers
vervoeging van
befloersen

befloers

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van befloersen
    • Ik befloers. 
  2. gebiedende wijs van befloersen
    • Befloers! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van befloersen
    • Befloers je?