Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·bo·tert

Werkwoord

vervoeging van
beboteren

bebotert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beboteren
    • Jij bebotert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beboteren
    • Hij bebotert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beboteren
    • Bebotert! 
Gelijkklinkende woorden