beboste
- be·bos·te
vervoeging van |
---|
bebossen |
beboste
- enkelvoud verleden tijd van bebossen
- Ik beboste.
- Jij beboste.
- Hij, zij, het beboste.
- Ik beboste.
- verbogen vorm van bebost, voltooid deelwoord van bebossen
beboste
- verbogen vorm van de stellende trap van bebost
- Het woord beboste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.