• be·bos·te
vervoeging van
bebossen

beboste

  1. enkelvoud verleden tijd van bebossen
    • Ik beboste. 
    • Jij beboste. 
    • Hij, zij, het beboste. 
  2. verbogen vorm van bebost, voltooid deelwoord van bebossen

beboste

  1. verbogen vorm van de stellende trap van bebost