batifoler

  1. (spreektaal) sjansen, flirten
    «Ses amies sont plus frivoles, elles ne pensent qu'à sortir pour danser et batifoler
    Haar vriendinnen zijn veel frivoler, ze denken alleen maar aan uitgaan, om te dansen en te sjansen. [1]
  2. (spreektaal) stoeien, ravotten, (rond)dartelen [1]
  3. (spreektaal) zijn tijd verdoen, zich met onbenulligheden bezighouden
    «Si tu crois qu'on est sur Terre pour batifoler et cueillir des coquelicots, t’es bien naïf!»
    Als je denkt dat we op aarde zijn om te niksnutten en klaprozen te plukken, dan ben je heel naïef! [1]