• IPA: (Hanoi) /ɓɜw33/

bâu

  1. kraag: deel van een kledingstuk dat rond de hals zit
  2. zak: onderdeel van een kledingstuk waar je voorwerpen kunt insteken
  1. cổ áo
  2. túi áo

bâu

  1. zwermen omheen iets of iemand
    bị ong bâu – met bijen die om je heen zwermen
    Máu chảy đến đâu ruồi bâu đến đó. (gezegde) – Waar het bloed stroomt, daar zwermen de vliegen.
  2. samentroepen: in groten getale om iets of iemand verzameld zijn (meestal met negatieve connotatie)
    Đoàn người hiếu kỳ chen nhau bâu kín, lấp cả lối đi. – Een massa geïnteresseerden troepte samen en blokkeerde de doorgang.
    Đám đông bâu chung quanh người điên. – De massa omringt de gek.