• a·vis·pa
enkelvoud meervoud
avispa avispas

avispa v

  1. (vliesvleugeligen) wesp
vervoeging van
avispar

avispa

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van avispar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van avispar