Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·grau·we

Bijvoeglijk naamwoord

asgrauwe

  1. verbogen vorm van de stellende trap van asgrauw
     Zijn asgrauwe gezicht behoorde toe aan een man die per vergissing een enkele reis hel had genomen en zich realiseerde dat zijn leven voorbij was.[1]

Verwijzingen