arceerden
- ar·ceer·den
vervoeging van |
---|
arceren |
arceerden
- meervoud verleden tijd van arceren
- Wij arceerden.
- Jullie arceerden.
- Zij arceerden.
- Wij arceerden.
- Het woord arceerden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.