• ar·bei·ten
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
arbeiten
/ˈaʁbaɪ̯tən/
arbeitete
/ˈaʁbaɪ̯tətə/
gearbeitet
/ɡəˈʔaʁbaɪ̯tət/
volledig

arbeiten

  1. werken