aprilde
- april·de
vervoeging van |
---|
aprillen |
aprilde
- enkelvoud verleden tijd van aprillen
- Ik aprilde.
- Jij aprilde.
- Hij, zij, het aprilde.
- Ik aprilde.
- Het woord aprilde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
aprillen |
aprilde