anybody

  1. eenieder, wie dan ook
    «The door was wide open and anybody could have stolen it.»
    The deur stond wagenwijd open en eenieder kon het gestolen hebben.
  2. iemand
    «Is there anybody
    Is daar iemand?
  3. na ontkenning niemand
    «There wasn't anybody available.»
    Er was niemand beschikbaar.