• an·je·lie·ren

de anjelierenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord anjelier
     Vooral herinner ik me de helderblauwe riddersporen en de sterke geur van duizendschonen en anjelieren, en later het brons en purper van chrysanten en de onmiskenbare lucht van het stervende jaar.[1]


  1. Victoria Holt
    “De schaduw van gisteren” (2021), Saga, ISBN 9788726484830