• al·li·eer
vervoeging van
alliëren

allieer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van alliëren
    • Ik allieer. 
  2. gebiedende wijs van alliëren
    • Allieer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van alliëren
    • Allieer je?