Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zwom

Werkwoord

vervoeging van
afzwemmen

afzwom

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afzwemmen
    • ... dat ik afzwom. 
    • ... dat jij afzwom. 
    • ... dat hij, zij, het afzwom.