afzwom
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·zwom
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afzwemmen |
afzwom
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afzwemmen
- ... dat ik afzwom.
- ... dat jij afzwom.
- ... dat hij, zij, het afzwom.
- ... dat ik afzwom.
vervoeging van |
---|
afzwemmen |
afzwom