• af·zicht
vervoeging van
afzichten

afzicht

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzichten
    • ... dat ik afzicht. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzichten
    • ... dat jij afzicht. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzichten
    • ... dat hij afzicht.