• af·vlucht
vervoeging van
afvluchten

afvlucht

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvluchten
    • ... dat ik afvlucht. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvluchten
    • ... dat jij afvlucht. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvluchten
    • ... dat hij afvlucht.