Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·vlagt

Werkwoord

vervoeging van
afvlaggen

afvlagt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvlaggen
    • ... dat jij afvlagt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvlaggen
    • ... dat hij afvlagt. 

Gangbaarheid