Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·spaan·den

Werkwoord

vervoeging van
afspanen

afspaanden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afspanen
    • ...dat wij afspaanden. 
    • ...dat jullie afspaanden. 
    • ...dat zij afspaanden. 

Gangbaarheid