Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·sluit

Werkwoord

vervoeging van
afsluiten

afsluit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afsluiten
    • ... dat ik afsluit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afsluiten
    • ... dat jij afsluit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afsluiten
    • ... dat hij afsluit.