Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ran·sel·de

Werkwoord

vervoeging van
afranselen

afranselde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afranselen
    • ... dat ik afranselde. 
    • ... dat jij afranselde. 
    • ... dat hij, zij, het afranselde.