Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·glip·ten

Werkwoord

vervoeging van
afglippen

afglipten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afglippen
    • ...dat wij afglipten. 
    • ...dat jullie afglipten. 
    • ...dat zij afglipten. 

Gangbaarheid