• IPA: /əˈfɔɹɪst/, /əˈfɒɹɪst/
vervoeging
onbepaalde wijs to  afforest 
he/she/it  afforests 
verleden tijd  afforested 
voltooid
deelwoord
 afforested 
onvoltooid
deelwoord
 afforesting 
gebiedende wijs  afforest 

afforest

  1. bebossen
    «After we leave the quarry, we intend to afforest the land and turn it into a nature reserve»
    Wanneer we de groeve verlaten, zijn we van plan het land te bebossen en het in een natuurreservaat te veranderen.