affakkelt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·fak·kelt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
affakkelen |
affakkelt
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van affakkelen
- ... dat jij affakkelt.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van affakkelen
- ... dat hij affakkelt.