Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·drupt

Werkwoord

vervoeging van
afdruppen

afdrupt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdruppen
    • ... dat jij afdrupt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdruppen
    • ... dat hij afdrupt. 

Gangbaarheid