Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·deel·de

Werkwoord

vervoeging van
afdelen

afdeelde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afdelen
    • ... dat ik afdeelde. 
    • ... dat jij afdeelde. 
    • ... dat hij, zij, het afdeelde. 

Gangbaarheid