adresse
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
adresse | l'adresse | adresses | les adresses |
adresse v
- adres
- «Je vous donnerai mon adresse.»
- Ik zal u mijn adres geven.
- «Je vous donnerai mon adresse.»
vervoeging van |
---|
adresser |
adresse
- eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van adresser
- eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van adresser
- tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van adresser
adresse v