Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·op·loopt

Werkwoord

vervoeging van
achteroplopen

achteroploopt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van achteroplopen
    • ... dat jij achteroploopt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van achteroplopen
    • ... dat hij achteroploopt.