• IPA: /apsɔlvɔvalɪ/
  • ab·sol·vo·va·ly

absolvovaly

  1. onbezield mannelijk derde persoon meervoud verleden tijd van het (im)perfectieve werkwoord absolvovat
  2. vrouwelijk derde persoon meervoud verleden tijd van het (im)perfectieve werkwoord absolvovat
  3. onbezield mannelijk meervoud actief deelwoord van het (im)perfectieve werkwoord absolvovat
  4. vrouwelijk meervoud actief deelwoord van het (im)perfectieve werkwoord absolvovat