• IPA: /apsɔlvɔvaːnɪ/
  • ab·sol·vo·vá·ny

absolvovány

  1. onbezield mannelijk meervoud passief deelwoord van het (im)perfectieve werkwoord absolvovat
  2. vrouwelijk meervoud passief deelwoord van het (im)perfectieve werkwoord absolvovat