aanzagen
- aan·za·gen
vervoeging van |
---|
aanzien |
aanzagen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanzien
- ...dat wij aanzagen.
- ...dat jullie aanzagen.
- ...dat zij aanzagen.
- ...dat wij aanzagen.
- Het woord aanzagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanzagen" herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be