Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vroor

Werkwoord

vervoeging van
aanvriezen

aanvroor

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanvriezen
    • ... dat ik aanvroor. 
    • ... dat jij aanvroor. 
    • ... dat hij, zij, het aanvroor. 

Gangbaarheid