• aan·een·zit
vervoeging van
aaneenzitten

aaneenzit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaneenzitten
    • ... dat ik aaneenzit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaneenzitten
    • ... dat jij aaneenzit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaneenzitten
    • ... dat hij aaneenzit.