Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·een·zat

Werkwoord

vervoeging van
aaneenzitten

aaneenzat

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aaneenzitten
    • ... dat ik aaneenzat. 
    • ... dat jij aaneenzat. 
    • ... dat hij, zij, het aaneenzat. 

Gangbaarheid