• Kin·ner

Kinner

  1. onzijdig meervoud van Kind
    «Der Belsnickel kummt uff em 24. Diesember un er bringt Sache fer die Kinner
    De Belsnickel komt op 24 december en brengt dingen voor de kinderen.
  • Kinner un Narre saage die Waahret.
Kinderen en gekken zeggen de waarheid.