Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoet·vloei·end
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zoetvloeiend zoetvloeiender zoetvloeiendst
verbogen zoetvloeiende zoetvloeiendere zoetvloeiendste
partitief zoetvloeiends zoetvloeienders -

Bijvoeglijk naamwoord

zoetvloeiend

  1. welluidend, elegant, melodieus
     Zacht, donzig en zoetvloeiend openden de zestig zangers van het Groot Omroepkoor vrijdag hun overwegend Franse programma met Cantique de Jean Racine van Gabriel Fauré. Samen met het murmurerende orgel zette het de toon voor een avond vol vergeestelijkte muziek.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Frits van der Waa
    “Het Omroepkoor heeft een geweldige vaart en uitbundigheid” (10 oktober 2016), de Volkskrant