Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoe·tig
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van zoet met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zoetig zoetiger zoetigst
verbogen zoetige zoetigere zoetigste
partitief zoetigs zoetigers -

Bijvoeglijk naamwoord

zoetig

  1. qua smaak of geur op zoet gelijkend
    • De bloesems van deze plant verspreiden een onaangenaam weeë, zoetige geur. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be