uitplanten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van uitplanten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitplanten | uit te planten | ||||||||
toekomend | zullen uitplanten uit zullen planten |
te zullen uitplanten uit te zullen planten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgeplant | te hebben uitgeplant | ||||||||
toekomend | uitgeplant zullen hebben | uitgeplant te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitplantend | uitgeplant | ev. plant uit |
mv. verouderd plant uit |
plante uit (bijzin) uitplante | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | plant uit | plant uit | plant uit | plant uit | plant uit | planten uit | planten uit | planten uit | |||
verleden (o.v.t.) | plantte uit | plantte uit | plantte uit | plantte uit | plantte uit | plantten uit | plantten uit | plantten uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitplanten | zult/zal uitplanten | zult/zal uitplanten | zult uitplanten | zal uitplanten | zullen uitplanten | zullen uitplanten | zullen uitplanten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitplanten | zou uitplanten | zou(dt) uitplanten | zoudt uitplanten | zou uitplanten | zouden uitplanten | zouden uitplanten | zouden uitplanten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitplant | uitplant | uitplant | uitplant | uitplant | uitplanten | uitplanten | uitplanten | |||
verleden (o.v.t.) | uitplantte | uitplantte | uitplantte | uitplantte | uitplantte | uitplantten | uitplantten | uitplantten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitplanten uit zal planten |
zult/zal uitplanten uit zult/zal planten |
zult/zal uitplanten uit zult/zal planten |
zult uitplanten uit zult planten |
zal uitplanten uit zal planten |
zullen uitplanten uit zullen planten |
zullen uitplanten uit zullen planten |
zullen uitplanten uit zullen planten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitplanten uit zou planten |
zou uitplanten uit zou planten |
zou(dt) uitplanten uit zou(dt) planten |
zoudt uitplanten uit zoudt planten |
zou uitplanten uit zou planten |
zouden uitplanten uit zouden planten |
zouden uitplanten uit zouden planten |
zouden uitplanten uit zouden planten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgeplant | hebt uitgeplant | hebt/heeft uitgeplant | hebt uitgeplant | heeft uitgeplant | hebben uitgeplant | hebben uitgeplant | hebben uitgeplant | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgeplant | had uitgeplant | had uitgeplant | hadt uitgeplant | had uitgeplant | hadden uitgeplant | hadden uitgeplant | hadden uitgeplant | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgeplant hebben | zal/zult uitgeplant hebben | zult/zal uitgeplant hebben | zult uitgeplant hebben | zal uitgeplant hebben | zullen uitgeplant hebben | zullen uitgeplant hebben | zullen uitgeplant hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgeplant hebben | zou uitgeplant hebben | zou/zoudt uitgeplant hebben | zoudt uitgeplant hebben | zou uitgeplant hebben | zouden uitgeplant hebben | zouden uitgeplant hebben | zouden uitgeplant hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgeplant worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgeplant | er is uitgeplant | |||||||||
verleden | er werd uitgeplant | er was uitgeplant | |||||||||
toekomend | er zal uitgeplant worden | er zal uitgeplant zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgeplant worden | er zou uitgeplant zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgeplant worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgeplant worden | uitgeplant te worden | ||||||||
toekomend | uitgeplant zullen worden | uitgeplant te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgeplant zijn | uitgeplant te zijn | ||||||||
toekomend | uitgeplant zullen zijn | uitgeplant te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgeplant | wordt uitgeplant | wordt uitgeplant | wordt uitgeplant | wordt uitgeplant | worden uitgeplant | worden uitgeplant | worden uitgeplant | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgeplant | werd uitgeplant | werd uitgeplant | werdt uitgeplant | werd uitgeplant | werden uitgeplant | werden uitgeplant | werden uitgeplant | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgeplant worden | zult uitgeplant worden | zult uitgeplant worden | zult uitgeplant worden | zal uitgeplant worden | zullen uitgeplant worden | zullen uitgeplant worden | zullen uitgeplant worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgeplant worden | zou uitgeplant worden | zou/zoudt uitgeplant worden | zoudt uitgeplant worden | zou uitgeplant worden | zouden uitgeplant worden | zouden uitgeplant worden | zouden uitgeplant worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgeplant | bent uitgeplant | bent/is uitgeplant | zijt uitgeplant | is uitgeplant | zijn uitgeplant | zijn uitgeplant | zijn uitgeplant | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgeplant | was uitgeplant | was uitgeplant | waart uitgeplant | was uitgeplant | waren uitgeplant | waren uitgeplant | waren uitgeplant | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgeplant zijn | zult uitgeplant zijn | zult uitgeplant zijn | zult uitgeplant zijn | zal uitgeplant zijn | zullen uitgeplant zijn | zullen uitgeplant zijn | zullen uitgeplant zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgeplant zijn | zou uitgeplant zijn | zou/zoudt uitgeplant zijn | zoudt uitgeplant zijn | zou uitgeplant zijn | zouden uitgeplant zijn | zouden uitgeplant zijn | zouden uitgeplant zijn |