Javaanse danseressen bij een gamelan-orkest met gong
Foto: Tropenmuseum of the Royal Tropical Institute (KIT)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gong
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Indonesisch, in de betekenis van ‘slaginstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1603 [1]
  • Uit het Maleis
enkelvoud meervoud
naamwoord gong gongs
verkleinwoord gongetje gongetjes

Zelfstandig naamwoord

de gongm

  1. (muziekinstrument) een hangend slagwerk
    • De gong is één van de instrumenten van het gamelan-orkest. 
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

gong

  1. (muziekinstrument) gong


Frans

Zelfstandig naamwoord

gong

  1. (muziekinstrument) gong


Italiaans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

gong

  1. (muziekinstrument) gong


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • gong
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig uit het Maleisisch.

Zelfstandig naamwoord

gong

  1. (muziekinstrument), (afkorting), (verkorting) gong
Verbuiging
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   gong     gongen     gonger     gongene  
genitief   gongs     gongens     gongers     gongenes  
Schrijfwijzen


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • gong
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] Afkomstig van het Nynorske werkwoord gange.
  • [B] Afkomstig uit het Maleisisch.

Zelfstandig naamwoord

[A] gong

  1. eenmaal, eens, keer, maal
    «Det var ein gong ein konge.»
    Er was eens een koning.
  2. keer
    «Noreg er åtte gonger så stort som Danmark.»
    Noorwegen is acht keer zo groot als Denemarken.
    «Noreg er åtte gonger større enn Danmark.»
    Noorwegen is acht keer groter dan Denemarken.
Verbuiging
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   gong     gongen     gonger     gongene  
genitief                        
m
bijvormen
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief           gongar     gongane  
genitief                        
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: førre gongen
laatste keer
  • [1]: neste gong
volgende keer
Typische woordcombinaties
  • [2]: 3 gonger 3 er 9
3 keer 3 is 9

Zelfstandig naamwoord

[B] gong

  1. (muziekinstrument), (afkorting), (verkorting) gong
Verbuiging
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   gong     gongen     gongar     gongane  
genitief                        
Schrijfwijzen
Uitdrukkingen en gezegden
  • slå på gongen
de gong bespelen


Pools

Uitspraak
  • IPA: /ɡɔ̃ŋk/

Zelfstandig naamwoord

gong m

  1. (muziekinstrument) gong; een hangend slagwerk

Meer informatie


Schots

Zelfstandig naamwoord

gong

  1. (muziekinstrument) gong; een hangend slagwerk

Meer informatie


Sloveens

Zelfstandig naamwoord

gong

  1. (muziekinstrument) gong


Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

gong

  1. (muziekinstrument) gong; een hangend slagwerk
Afgeleide begrippen


Spaans

enkelvoud meervoud
gong gongs

Zelfstandig naamwoord

gong

  1. (muziekinstrument) gong


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • gong
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig uit het Maleisisch

Zelfstandig naamwoord

gong monbezield

  1. (muziekinstrument) gong; een hangend slagwerk
    «Gong ohlásil začátek dalšího kola.»
    De gong luidde het begin van de volgende ronde in.
Verbuiging
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Verwijzingen


Zweeds

Zelfstandig naamwoord

gong

  1. (muziekinstrument) gong