vocatief
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vo·ca·tief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘naamval van de aangesproken persoon, vijfde naamval’ voor het eerst aangetroffen in 1638 [1]
- van Latijn vocativus [2]
- afgeleid van vocatie met het achtervoegsel -ief
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vocatief | vocatieven |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de vocatief m
- (grammatica) de vijfde naamval waarin een naamwoord staat dat aanduidt tot wie het woord wordt gericht
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. de vijfde naamval waarin een naamwoord staat dat aanduidt tot wie het woord wordt gericht
Gangbaarheid
- Het woord vocatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vocatief" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "vocatief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ vocatief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be