marimba
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ma·rim·ba
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Bantoe, in de betekenis van ‘slaginstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1929 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | marimba | marimba's |
verkleinwoord | marimbaatje | marimbaatjes |
Zelfstandig naamwoord
- (muziekinstrument) een zeer grote houten xylofoon uit Guatemala met onder elke toets een resonator van houtsnijwerk
- Die muzikant is zeer bedreven met de marimba.
Vertalingen
1. een zeer grote houten xylofoon uit Guatemala met onder elke toets een resonator van houtsnijwerk
Gangbaarheid
- Het woord marimba staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "marimba" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
53 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "marimba" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Zelfstandig naamwoord
marimba
Frans
Zelfstandig naamwoord
marimba m
Spaans
Uitspraak
- IPA: /mɑ.ˈɾim.bɑ/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
marimba | marimbas |
Zelfstandig naamwoord
marimba v