Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·zij·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord achterzijde achterzijden
achterzijdes
verkleinwoord achterzijdetje achterzijdetjes

Zelfstandig naamwoord

de achterzijdev / m

  1. de kant of rand tegenover de voorkant
    • Er staat meer informatie op de achterzijde. 
     De burelen van de rest van haar collega’s bevonden zich aan de achterzijde van het pand.[1]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen