Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vals·spe·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanvalsspeler aanvalsspelers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aanvalsspelerm

  1. (sport) sporter die vooral goed kan aanvallen
  2. (sport) sporter die aanvalt op een bepaald moment in de wedstrijd
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid