aankondigingsbrief

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·kon·di·gings·brief
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aankondigingsbrief aankondigingsbrieven
verkleinwoord aankondigingsbriefje aankondigingsbriefjes

Zelfstandig naamwoord

de aankondigingsbriefm

  1. schrijven waarin men een toekomstige gebeurtenis bekendmaakt
     Vandaag begint een pilot van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. 2500 mensen in de regio Zuidwest-Nederland ontvangen deze week een aankondigingsbrief. Een week daarna kunnen zij het testpakketje in de brievenbus verwachten.[1]
     Die móet rond zijn op 29 maart 2019, want het Verdrag stelt helder: twee jaar na de aankondigingsbrief. Maar de echte onderhandelingstijd is veel korter - Barnier mikt op najaar 2018 - omdat vóór eind maart 2019 het Europese en alle nationale parlementen het akkoord moeten goedkeuren. De grootste angst van Brussel is dat de scheiding noodgedwongen plaatsgrijpt zonder akkoord. Dan zou er niets geregeld zijn en is de chaos compleet.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Pilot darmkankertest van start” (Dinsdag 3 september 2013, 06:21), NOS
  2.   Weblink bron
    Frans Boogaard
    “Brexit: het gaat vandaag los” (19-06-2017), Tubantia