Duits

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontwikkeld uit Middelhoogduits ketzer, kether (begin 13e eeuw), ontleend aan Laatlatijn catharus in de pejoratieve betekenis van “afvallige, ketter” (uiteindelijk ontleend aan de Byzantijns Griekse benaming voor een afwijkende geloofsgemeenschap, de Katharói). [1]
enkelvoud meervoud
nominatief der Ketzer die Ketzer
genitief des Ketzers der Ketzer
datief dem Ketzer den Ketzern
accusatief den Ketzer die Ketzer

Zelfstandig naamwoord

Ketzer m

  1. (geschiedenis) (religie) afvallige, ketter, iemand die vanwege afwijking van de katholieke leer tot misdadiger verklaard was
  2. (religie) afvallige, aanhanger van een leerstelling, die in tegenspraak is met datgene wat een bepaalde geloofsgemeenschap, beschouwt als de fundamentele geloofsleer
  3. (verouderd) (scheldwoord) schurk, smeerlap
  4. (figuurlijk) (schertsend) aanhanger van een alternatieve theorie, die in tegenspraak is met datgene wat een meerderheid van wetenschappers beschouwt als een fundamentele leerstelling

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Wolfgang Pfeifer et al.
    Ketzer in: Etymologisches Wörterbuch des Deutschen (1993), digitalisierte und von Wolfgang Pfeifer überarbeitete Version im Digitalen Wörterbuch der deutschen Sprache op dwds.de  


Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Ket·zer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Ketzer der Ketzer Ketzer die Ketzer
datief me Ketzer em Ketzer Ketzer die Ketzer
accusatief en Ketzer der Ketzer Ketzer die Ketzer

Zelfstandig naamwoord

Ketzer, m

  1. (scheldwoord) schurk
Afgeleide begrippen
Opmerkingen

Zelfstandig naamwoord

Ketzer

  1. mannelijk meervoud van Ketzer