Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wiel·ren

Werkwoord

vervoeging van
wielrennen

wielren

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wielrennen
    • Ik wielren. 
  2. gebiedende wijs van wielrennen
    • Wielren! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wielrennen
    • Wielren je?