Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weg·valt

Werkwoord

vervoeging van
wegvallen

wegvalt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wegvallen
    • ... dat jij wegvalt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wegvallen
    • ... dat hij wegvalt.